In navolging van een lange traditie, die al in de 16e eeuw steeds populairder werd, hebben veel grote Nederlandse meesters de Nederlandse traditionele winters gevierd. Bekend zijn natuurlijk de winters van Hendrik Avercamp of van Pieter Bueghel. Herkenbaar aan de vele schaatsers op de snel bevroren waterwegen. Vanaf de 17e eeuw staan er ook steeds meer iconische ‘Koek en Zopie’-tentjes op het ijs. Het bevroren ijs was een ideale manier voor mensen om zich met elkaar te mengen en zich vrij te voelen. Een plek waar rijk en arm, jong en oud en grote families of pas verliefde stellen elkaar zouden ontmoeten.
In de collectie van de Liquid Sky Gallery zijn verschillende traditionele winterscènes te vinden. Zoals de zeer heldere ‘winterdag bij een ruïne’ die Johannes Hoppenbrouwers in zijn eigen karakteristieke sferische stijl uitbeeldde. Op dit schilderij is duidelijk te zien dat Hoppenbrouwers een van de topstudenten was van Andreas Schelfhout, die ook zijn winterse taferelen idealiseerde met veel romantische verlichting en details.
Ook in dit schilderij speelt de belichting een grote rol, zie bijvoorbeeld de ruïne op de achtergrond.
Het is zeer waarschijnlijk dat dit enigszins geïdealiseerd bouwsel niet op de afgebeelde locatie zal hebben gestaan. Het draagt echter in hoge mate bij aan de romantische opvatting dat het leven vergankelijk is en dat de mens slechts 'een passant' is in dit wijdverbreide landschap. Het was dan ook het doel van Hoppenbrouwers om de mensen in dit schilderij nietig te laten lijken tegenover de kracht van de elementen.
Aan de andere kant laat het schilderij van Hendrik Willem Schweickhardt zien dat de winters ook functioneel zijn. Zowel voor amusement, zoals blijkt uit de vele schaatsers die zich bij het ijs voegen, als een zeer functionele manier van transport. Het creëert waarlijk een ‘nieuwe’ manier om van A naar B te gaan. Zowel geïllustreerd door het vervoer per paardenslee als door de uitbater die via het ijs een vat drank vervoert voor de nodige ontspanning na een dag intensief schaatsen.
Vooral in de 17e eeuw was het gebruik van een dergelijke paardenslee een manier om iemands rijkdom te tonen. Zorgvuldig vervaardigd en met de hand beschilderd waren sommige paardensleeën bijna meer een opzichzelfstaand kunstwerk dan dat ze een manier van transport waren. Sterker nog; op veel van die sleeën werden de houten panelen van de voor-, achter en zijkanten dan weer vaak beschilderd met afbeeldingen van mensen die aan het schaatsen waren op het ijs, sommige waarvan in een, u raad het al, mooi versierde slee.
Omdat de gemiddelde burger zich in de winter nu eenmaal op een goedkope manier snel kon voortbewegen speelt ook het verhalende element van het ijs een grote rol. In de zomers had men al snel een paard nodig om langere afstanden op een snelle manier te overbruggen. Iets wat niet voor iedereen was weggelegd. Op het ijs echter waren een paar goed geslepen stukje metaal al genoeg om goede afstanden te overbruggen. Dat was gelijk een stuk avontuurlijker. Dit verhalende element komt sterk terug in de werken van Charles Leickert. Zoals bij zijn werk ‘Sneeuw in de lucht!’. De plukjes mensen en zelfs gebouwen zijn geschilderd met anekdotisch detail. Zoals het openstaande raamluikje bij het huisje links, of de figuren die aan het werk zijn bij het ijs, met hun paard met trekslee. Ook de eenzame schaatser rechts lijkt een avontuurlijk verhaal met zich mee te dragen. Om nog meer niet te spreken van de dreiging van de sneeuw die onherroepelijk nog op het landschap losgelaten zal worden. Het kan nog enkele uren duren, maar de sneeuw zal gaan vallen. Het is precies die vertrouwde zekerheid wat de aloude Hollandse winters zo traditioneel maakt.